Jeremiah 6

Wij zijn het aanbidden van afgoden op de heuvels en het houden van feesten in de bergen zat. Het is allemaal erg tegengevallen. Alleen in de Here, onze God, kan Israël haar hulp en heil vinden. 1Sinds onze jeugd hebben wij gezien dat het bezit van onze voorouders is verspild aan afgoden: runderen, schapen, zonen en dochters. 2Wij knielen neer in schaamte en schande, want wij en onze voorouders hebben sinds onze jeugd tegen de Here, onze God, gezondigd, wij hebben Hem niet gehoorzaamd.” ’ 3

Dreigende verwoesting

4‘Och Israël, als u werkelijk naar Mij wilt terugkeren, uw afschuwelijke afgoden wegdoet en niet meer van Mij afdwaalt, 5en als u alleen bij Mij, de levende God, zweert en begint een goed, eerlijk en rein leven te leiden, dan zal Ik de volken van de wereld zegenen en zij zullen naar Mij toekomen en mijn naam eren.’

6De Here zegt tegen de mannen van Juda en Jeruzalem: Doorploeg de hardheid van uw harten, zodat het zaad niet tussen de dorens valt. 7Besnijd u voor de Here, zowel uw lichaam als uw hart, reinig uw gedachten, anders zal het vuur van mijn toorn u verbranden vanwege uw zonden. En niemand zal dat vuur kunnen blussen.

8Roep tegen Jeruzalem en heel Juda dat zij door het hele land de bazuin blazen om alarm te slaan. Ren voor uw leven! Vlucht naar de versterkte steden! 9Geef het signaal om naar Jeruzalem te gaan. Aarzel niet, vlucht nu! Want Ik, de Here, breng vanuit het noorden een vreselijke verwoesting over u. 10Zoals een leeuw uit zijn schuilplaats tevoorschijn springt, zo trekt een vernietiger van volken op in de richting van uw land. Uw steden zullen ruïnes worden, zonder één enkele inwoner. 11Trek daarom rouwkleding aan en huil van berouw, want de toorn van de Here is nog niet van ons weggenomen. 12‘Op die dag,’ zegt de Here, ‘zullen de koning en zijn bestuurders beven van angst en de priesters en profeten zullen verbijsterd toekijken.’

13Toen zei ik: ‘Oppermachtige Here, de mensen zijn misleid door uw woorden, want U beloofde vrede voor Jeruzalem, maar nu dreigt voor hen de oorlog!’

14
This verse is empty because in this translation its contents have been moved to form part of verse Jer. 4:12.
15
In this translation, this verse contains text which in some other translations appears in verses Jer. 4:11-12.
In die tijd zal Hij een verschroeiende wind vanuit de woestijn over hen laten waaien, geen briesje, maar een verschrikkelijke storm. Zo zal Hij hun veroordeling aankondigen.
16De Here zal met zijn strijdwagens over ons komen als een stormwind, zijn paarden zijn sneller dan adelaars. Het is met ons gedaan, want wij zijn veroordeeld. 17Jeruzalem, reinig uw harten nu het nog kan. U kunt nog worden gered als u uw slechte gedachten loslaat. 18Vanuit Dan en vanaf de berg Efraïm is uw oordeel aangekondigd. 19Waarschuw de andere volken dat de vijand in aantocht is uit een ver land en dat hij dreigend schreeuwt tegen Jeruzalem en de steden van Juda. 20Zij omsingelen Jeruzalem als de bewakers een stuk land! ‘Want mijn volk is tegen Mij in opstand gekomen,’ zegt de Here. 21Aan uw levenswijze heeft u dit alles te wijten. Het kwaad dat u deed, treft uw eigen ziel.

22Mijn hart, mijn hart! Ik kronkel van pijn en mijn hart gaat als een razende in mijn borst tekeer. Ik kan niet zwijgen, want ik heb het trompetgeschal en de strijdkreten van mijn vijand gehoord. 23Golf na golf rolt de vernietiging over het land, tot er niets meer te zien is dan alleen rokende puinhopen. Plotseling, in een oogwenk, staat geen huis meer overeind. 24Hoelang moet dit nog duren? Hoelang moet ik nog oorlog en dood om mij heen zien?

25‘Mijn volk is dom, want het weigert naar Mij te luisteren. Het zijn dwaze kinderen die niets begrijpen. Zij zijn intelligent genoeg om kwaad te kunnen doen, maar voor het doen van het goede hebben zij geen enkele aanleg.’ 26Ik keek naar de aarde en zover mijn oog reikte, zag ik niets dan leegte en chaos. Ook de hemel was donker. 27Ik keek naar de bergen en zag dat die beefden en schudden. 28Ik keek rond, maar zag niemand, de vogels waren uit het luchtruim weggevlucht. 29De vruchtbare dalen waren wildernissen en alle steden waren in puinhopen veranderd voor de ogen van de Here, verwoest door zijn toorn. 30Het besluit van de Here tot verwoesting geldt voor het hele land. ‘Toch,’ zegt Hij, ‘zal een klein restant van mijn volk overblijven.
Copyright information for NldHTB